Sietse Touker is onlangs afgestudeerd en was verrast met zijn nominatie voor de Cuperusprijs. Touker: “Ik was druk bezig met afstuderen en had eigenlijk niet gedacht aan zo'n nominatie. Het afronden van mijn onderzoek was al een prestatie op zich, en misschien iets publiceren, dat was het doel. Dat ik nu genomineerd ben, is echt een verrassing.
Onderzoek naar bereidheid laadpalen te delen
Touker onderzocht de bereidheid van private laadpaaleigenaren – zowel particulieren als bedrijven – om hun laadpalen te delen met onbekenden. “Aanvankelijk richtte het onderzoek zich op particulieren, maar samen met de gemeente Rotterdam hebben we ook gekeken naar de houding van logistiek-georiënteerde bedrijven. Het leeuwendeel van de totale laadinfrastructuur is niet openbaar, hierdoor blijft veel potentiële laadcapaciteit onderbenut.”
Uit zijn onderzoek bleek dat particulieren over het algemeen bereid zijn om hun laadpaal te delen, maar wel onder bepaalde voorwaarden. De prijs speelt hierbij een belangrijke rol: eigenaren willen graag een goed financieel rendement en minimale abonnements- of servicekosten. Daarnaast is betrouwbaarheid belangrijk; ze willen graag weten wie gebruikmaakt van hun laadpaal in het geval van schade of laadpaalkleven, bijvoorbeeld via het kenteken of de mogelijkheid om de huurder te kunnen bellen.
Interessant genoeg blijkt dat mensen met een gemiddeld tot hoog inkomen en mensen tussen de 23 en 40 jaar, eerder bereid zijn om hun laadpaal te delen. Daarnaast staan ook mensen die al een elektrische auto hebben, of overwegen er een aan te schaffen positiever tegenover het idee om hun laadpaal te delen. “Dit sluit aan bij de literatuur die stelt dat mensen met deze demografische karakteristieken eerder geneigd zijn om mee te doen aan deeleconomie platformen. Echter, onder aanbieders was wel verwacht dat de financiele prikkel juist mensen met een lager inkomen zou aanmoedigen om hun laadpaal te delen” licht Touker toe.
Bedrijven terughoudend
Bij logistiek-georiënteerde bedrijven zag Touker een andere trend. “Deze bedrijven zijn terughoudender met het delen van hun laadpalen, tenzij het delen hen de mogelijkheid geeft om bij andere bedrijven te kunnen laden. Zo kunnen bedrijven hun reikwijdte vergroten. Op kleine schaal gebeurt dit al, bijvoorbeeld wanneer klanten of leveranciers kunnen laden op het terrein van een bedrijf. Maar bedrijven zijn niet bereid hun laadpalen te delen met concurrenten, vooral niet in de logistieke sector.”
Deze uitkomsten kwamen voor Touker niet als een verrassing: “Het was wel te verwachten. Bedrijven richten zich op hun kernactiviteiten en zien het exploiteren van laadpalen niet als een onderdeel daarvan. Ook al zou het financieel aantrekkelijk kunnen zijn, dat aspect weegt voor hen niet zwaarder dan hun focus op hun core business.”
Toepassing van het onderzoek
Touker’s bevindingen bieden vooral waardevolle inzichten voor gemeenten en bedrijven. “Voor gemeenten is het belangrijk om te kijken naar gebieden waar veel parkeerplekken op eigen terrein zijn, en te faciliteren dat huishoudens en bedrijven onderling laadpalen kunnen delen. Verder is het belangrijk voor overheden in het algemeen om zwalkend beleid te voorkomen, aangezien hier het risico ontstaat dat bedrijven die vroeg hebben geïnvesteerd in elektrisch rijden mogelijk oneerlijke concurrentie zullen ervaren wanneer voertuigen op fossiele brandstoffen langer mogen blijven rijden.
Voor bedrijven adviseer ik om samenwerking op te zoeken met andere bedrijven met een vergelijkbare laadvraag om zo afspraken te maken om bij elkaar op eigen terrein te kunnen laden. Vooral onder mkb’ers biedt dit kansen om hun wagenpark sneller te elektrificeren.”
In dichtbevolkte stedelijke gebieden kan het delen van laadpalen onder bewoners ook een oplossing zijn. “Gemeenten zouden laadpalen kunnen neerzetten voor groepen bewoners die meedoen aan een pilot, zodat zij onderling kunnen laden. Zo wordt er geen extra parkeercapaciteit gecreëerd, maar wordt de bestaande infrastructuur efficiënter benut.”
Uitreiking
De winnaar van de Cuperusprijs wordt bekendgemaakt op het précongres van het Nationaal Verkeerskundecongres, op woensdag 6 november.